inzichten uit het recente wetenschappelijk onderzoek toegankelijk gemaakt voor een professioneel en geïnteresseerd publiek

I.T.E.R.-Nieuwsbrief Volume 2 (2-lente), mei 2013


over de rol van seksuele fantasieën bij het plegen van misbruik

Kris Vanhoeck


inleiding
Welke rol spelen seksuele fantasieën in het plegen van misbruik ?  Gewoonlijk wordt de vraag omgekeerd benaderd :  iemand wordt gepakt - de feiten zijn bekend - en dan stelt men zich de vraag wat de motivatie en drijfveren waren.  Speelden seksuele fantasieën daarbij een belangrijke rol en wat zegt dit over het risico op recidive ?  Seksuele fantasieën worden dan vaak gezien als een drijvende kracht die aanhitst, energie levert, op weg zet.  


vraagstelling
Therapeuten stellen zich verschillende vragen over seksuele fantasieën bij seksuele delinquenten.  Welke inhoud hebben de seksuele fantasieën (bv. Gee, Devilly & Ward,2004) ?  Of, hoe kan in dadertherapie met seksuele fantasieën omgegaan worden (bv. Vanhoeck & Gykiere, 2010;  Vanhoeck, Van Daele & Gykiere, 2011).  Kerry Sheldon en Dennis Howitt willen de rol nagaan die seksuele fantasieën spelen bij het plegen van een seksueel delict op minderjarigen.  Zijn alle seksuele fantasieën zorgwekkend ?  In de algemene literatuur op seksuele fantasieën wordt ervan uitgegaan dat hun functie er vooral in gelegen is om opwinding aan te wakkeren, en niet per se om een blauwdruk te zijn van seksueel gedrag dat volgt (Howitt, 2004).  Andersom kan seksueel gedrag echter beelden en herinneringen genereren die in toekomstige masturbatiefantasieën een rol gaan spelen.  Hoe werkt dat bij pedoseksuele plegers en is er een verschil met kinderpornogebruikers ?


Kerry Sheldon en Dennis Howitt.  Sexual fantasy in paedophile offenders: Can any model explain satisfactorily new findings from a study of Internet and contact sexual offenders ?
Sheldon en Howitt vertrekken van een aantal theorieën over seksuele fantasieën.  Er is het definitieprobleem.  Is elke seksuele gedachte een seksuele fantasie ?  Of beperken we fantasieën tot beelden die een rol spelen bij opwinding en seksuele handelingen ?  Sommige auteurs stellen dat fantasieën een parallelle wereld creëren waar plegers hun misbruik kunnen beleven en herbeleven zonder dat ze nog met de gevolgen voor slachtoffers geconfronteerd worden.  Andere auteurs vermoeden een stepping stone escalatie :  eerst fantasieën en masturbatie waarna het verlangen volgt om dit in het echt te beleven.  Deze laatste theorie wordt niet bevestigd door de rol die fantasieën spelen bij niet-delinquenten.  Veel mensen ervaren opwinding bij fantasieën die tot illegaal gedrag leiden, indien ze uitgeleefd zouden worden.  Zo is er de beroemde studie van Nancy Friday die al in 1973 aantoonde dat vrouwen verkrachtingsfantasieën kunnen hebben zonder ernaar te verlangen dat die gerealiseerd worden.  

Gee, Ward en Eccleston (2003) stellen dat seksuele fantasieën niet één functie hebben, maar dat ze op verschillende manieren een rol kunnen spelen bij misbruikplanning.  Ze lijsten een aantal functies op :  (a) als emotieregulatie om een negatieve stemming te temperen ;  (b) als probleemoplossingsstrategie om uit de realiteit te kunnen ontsnappen of weer een gevoel van controle te ervaren ; ( c) opwinding stimuleren en sturen om bijvoorbeeld te kunnen klaarkomen bij masturberen ;  (d) misbruikherinneringen herbeleven ;  en (e) plannen en inoefenen van toekomstig misbruik.  

Voor hun onderzoek beperken Sheldon en Howitt seksuele fantasieën tot die beelden en gedachten die een rol spelen bij kindermisbruik (reëel of virtueel).  Ze vertrekken van een simpele hypothese :  indien seksuele fantasieën een bepalende rol spelen bij het plegen van contactfeiten, dan moeten er meer fantasieën over kinderen gevonden worden bij contactplegers dan bij internetplegers.  De onderzoekers verzamelden gegevens van 16 kinderpornoplegers, 25 pedoseksuele contactplegers en 10 die beide delicten gepleegd hadden.  Ze kregen allen een fantasievragenlijst voorgelegd die de auteurs zelf samengesteld hadden en waarop ze moesten aanduiden of ze een fantasie “nooit”, “ ooit, maar minder dan wekelijks” of “vaak, minstens wekelijks” gehad hebben.  

De auteurs analyseerden de resultaten en bekwamen acht factoren :  (1) fantasieën over meisjes (15 jaar en jonger) ;  (2) fantasieën over jongens (15 jaar en jonger) ;  (3) fantasieën over het vernederen van anderen ;  (4) fantasieën over dwang uitoefenen ;  (5) fantasieën over volwassen mannen ;  (6) fantasieën over volwassen vrouwen ;  (7) fantasieën over seks zonder fysiek contact (bv. exhibitionisme of cyberseks) ; en (8) fantasieën over dieren.  Alle factoren samen verklaren 72% van de variantie.  

Opvallend is dat de drie cliëntgroepen het hoogst scoren op de factoren 5 en 6, dus op fantasieën over volwassenen.  Looman (1995) had vroeger al gevonden dat pedoseksuelen op vlak van fantasieën over volwassen vrouwen, niet echt verschilden van plegers die volwassen vrouwen misbruikten.  Uit fallometrisch onderzoek blijkt ook dat plegers die gediagnostiseerd werden met de psychiatrische aandoening “pedofilie”, niet exclusief reageren op beelden van kinderen.  

Misbruikfantasieën over minderjarigen (factoren 1 en 2) gaan over betasten en bekijken, maar ook over penetratie.  Volgens de onderzoekshypothese werd verwacht dat pedoseksuelen verdergaande fantasieën hebben dan internetplegers.  Dit wordt echter niet gevonden.  Bij fantasieën over jongens is er geen verschil tussen pedoseksuelen en internetplegers en bij meisjes scoren de internetplegers zelfs hoger op penetratiefantasieën dan de pedoseksuele plegers.  Er is dus geen simpel direct verband tussen fantasieën en misbruikfeiten.  

Ten slotte vinden de onderzoekers ook dat pedoseksuelen hoger scoren dan internetplegers op factor 7, seks zonder fysiek contact maar waarbij wel een minderjarige aanwezig is.  Dit kan betekenen dat bij pedoseksuelen de reactie van een slachtoffer (interesse, angst, opwinding,...) een belangrijke rol in fantasieën speelt.  Sheldon en Howitt halen onderzoek aan waaruit blijkt dat pedoseksuelen heel wat misbruik plegen dat niet op penetratie en orgasme gericht is.  Het lijkt er misschien wel op dat ze slachtoffers nodig hebben die op hen reageren, en dat ze deze reacties dan verder uitwerken in hun fantasieën.  Dit wordt bevestigd door onderzoek waaruit blijkt dat veel pedoseksuelen pas NA hun eerste misbruikfeiten over kinderen gaan fantaseren.  


Wat leren we hieruit ?
Enerzijds is er de vaststelling dat internetplegers gemiddeld intelligenter en hoger opgeleid zijn dan pedoseksuelen.  Anderzijds zijn er argumenten en onderzoeksresultaten voor een verband tussen intelligentie en levendigheid van (seksuele) fantasieën.  Sheldon en Howitt  knopen dit vast aan hun eigen bevindingen en besluiten dat pedoseksuelen misschien wel feiten plegen om hun fantasieën te voeden.  Het verlangen naar levendige fantasieën met “echte” reacties van slachtoffers speelt misschien een grotere rol dan het louter uitvoeren van fantasieën die op voorhand voor hoge opwinding zorgen.

Ten tweede sluiten de auteurs zich aan bij Daleiden en collega’s (1998) die reeds het vermoeden opperden dat fantasieën en pure seksuele aantrekking niet de belangrijkste factor is die pedofiele plegers stuurt.  Veel seksueel misbruik op minderjarigen wordt gepleegd door daders die niet voldoen aan de psychiatrische definitie van pedofilie en anderzijds zijn er pedofielen in de psychiatrische betekenis van het woord, die niet op zoek gaan naar kinderen (Ahlers e.a., 2011).  Indien de bevindingen juist zijn dat pedoseksuelen ook conventionele seksuele fantasieën (kunnen) hebben,  blijft de vraag dus waarom ze ervoor kiezen om hun maatschappelijk aanvaarde fantasieën niet verder uit te werken.

Ten slotte hebben Sheldon en Howitt ook diepte-interviews gedaan met sommige plegers uit hun onderzoek waarbij ze nagingen vanwaar de fantasieën komen en wanneer ze ontstonden.  Ze vonden opnieuw bevestiging voor de stelling dat de basis voor fantasieën in de puberteit gelegd wordt.  In de literatuur wordt vooral gewezen op de schade die vroege seksuele ervaringen met volwassenen (of met volwassen seksualiteit via porno) kunnen hebben.  Howitt (2004) had in een eerder onderzoek echter reeds gevonden dat vroege seksuele interesse en uitgebreide seksuele spelletjes met leeftijdsgenoten vaak voorkomen bij plegers.  Sheldon en Howitt vinden dit in hun huidig onderzoek ook terug en wel vooral bij de internetplegers.  Ze rapporteren in de interviews uitgebreide ervaringen op jeugdige leeftijd van seksuele spelletjes met leeftijdsgenoten.  Deze herinneringen zijn blijven hangen en worden gereactiveerd door beelden en triggers.


gevolgen voor therapie
Fantasieën zijn een moeilijk onderwerp in therapie.  Erover praten is niet bedoeld om ze  te herbeleven en te onderhouden.  Belangrijk is om met cliënten op zoek te gaan naar de functie die fantasieën in hun leven en bij hun feiten spelen.  De rol die fantasieën spelen, kan heel wat complexer zijn, dan enkel het opjutten van opwinding in de aanloop naar feiten.  Kan hierover met de cliënt gesproken worden ?  Wellicht niet in het begin van de therapie.  Maar Sheldon en Howitt benadrukken dat therapeuten er niet te snel van mogen uitgaan dat cliënten liegen, als ze zeggen dat fantasieën weinig rol spelen in hun delictplanning.  Een veilige context creëren waarin naar het verhaal van de cliënt kan geluisterd worden, blijft essentieel.  Bij de doorsneeburger worden ook veel fantasieën gevonden over kinderen en over dwang.  Fantasieën (van welke aard ook) zijn normaal.  Op zoek gaan naar ervaringen die misbruikfantasieën kunnen voeden, is het probleem.  Internetplegers doen dit via kinderporno.  Pedoseksuelen misschien ten dele via reële reacties van slachtoffers.  

Therapeuten moeten over fantasieën durven spreken, maar mogen er niet van uitgaan dat seksuele delinquenten een totaal ander fantasieleven en -gebruik hebben.  Hoopvol is immers dat vele (alle?) plegers ook andere dan misbruikfantasieën hebben.  Seksueel gedrag wordt gestuurd door twee relatief onafhankelijke motivatiesystemen :  aantrekking (“dat windt me op”, “daartoe voel ik me aangetrokken”) en afremming (“dat wil ik niet”, “dit beangstigt mij” en “dit controleer ik”).  In therapie mag die controlekant niet vergeten worden.  Is er een reden om maatschappelijk aanvaarde fantasieën niet uit te leven ?  Blokkades ?  Afwijzingen ?  Angsten ?


conclusie
Fantasieën kunnen op verschillende manieren een rol spelen bij seksueel misbruik.  Sommige plegers gebruiken ze om opwinding aan te sturen, andere gebruiken misbruik om hun fantasieën te voeden.  Luisteren naar het individuele verhaal van cliënten blijft belangrijk.  




Sheldon, K. & D. Howitt (2008).  Sexual fantasy in paedophile offenders: Can any model explain satisfactorily new findings from a study of Internet and contact sexual offenders?  Legal and Criminological Psychology, 13(1): 137-158


Ahlers, C.J., G.A. Schaefer, I.A. Mundt, S. Roll, H. Englert, S. Willich & K.M. Beier (2011).  How unusual are the Contents of Paraphilias – Prevalence of Paraphilia-Associated Sexual Arousal Patterns (PASAPs) in a Community–based Sample of Men.   Journal of Sexual  Medicine, 8(5): 1362-1370

Daleiden, E.L., K.L. Kaufman, D.R. Hilliker & J. O'Neil (1998).  The sexual histories and fantasies of adolescent males: A comparison of sex offending, non-sex offending, and non-offending groups.  Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 10: 195-209. 

Seto, M. C., J.M. Cantor & R. Blanchard (2006). Child pornography offenses are a valid diagnostic indicator of pedophilia. Journal of Abnormal Psychology, 115(3): 610-615.

Friday, N. (1973).  My Secret Garden: Women’s sexual fantasies.  New York: Simon & Schuster.

Gee, D., T. Ward & L. Eccleston (2003). The function of sexual fantasies for sexual offenders: A preliminary model.  Behaviour Change, 20(1): 44--60.

Gee, D., G.J. Devilly & T. Ward (2004). The content of sexual fantasies for sexual offenders.  Sexual Abuse: A Journal of Research and Treatment, 16(4): 315-331

Howitt, D. (2004).  What is the role of fantasy in sex offending?  Criminal Behavior and Mental Health, 14(3):182-188

Leitenberg, H. & K. Henning  (1995). Sexual fantasy. Psychological Bulletin, 117: 469-496. 

Looman, J. (1995). Sexual fantasies of child molesters. Canadian Journal of Behavioral Science, 37: 321-332.

Vanhoeck, K. & K. Gykiere (2010).  Fantasiemanagement bij seksuele delinquenten.  Tijdschrift voor Seksuologie, 34:224-235

Vanhoeck, K., E. Van Daele & K. Gykiere (2011). Fantasy management in sex offender. Sexual Offender Treatment, 6. ISSN 1862-2941